Excellentie Lucille George-Wout, is van oordeel dat het van groot belang is voor de ontwikkeling van het democratische bestel van Curaçao dat de verkiezingen van 28 april 2017 doorgang vinden
De Gouverneur van Curaçao, Hare Excellentie Lucille George-Wout, is van oordeel dat het van groot belang is voor de ontwikkeling van het democratische bestel van Curaçao dat de verkiezingen van 28 april 2017 doorgang vinden. Curaçao is een democratische rechtsstaat waarin de Staatsregeling van Curaçao in acht dient te worden genomen. Ook de Staten zijn gebonden aan de principes van de democratische rechtsstaat, zoals verankerd in de Staatsregeling. Gelet op de fundamentele betekenis van de bevoegdheid tot ontbinding van de Staten door de regering en in het licht van de checks en balances in ons staatsbestel, doet de intrekking van het besluit tot ontbinding door het huidige interim-kabinet ernstig afbreuk aan de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur. Het is daarom dat de Gouverneur het Landsbesluit van 27 maart 2017, waarbij de verkiezingen worden geannuleerd, ter vernietiging heeft voorgedragen aan de regering van het Koninkrijk.
Het interim-kabinet Pisas heeft op 27 maart 2017 een ontwerp-Landsbesluit dat strekt tot intrekking van het Landsbesluit van 12 februari 2017, waarbij de verkiezingen voor 28 april 2017 zijn uitgeschreven, ter vaststelling voorgelegd aan de Gouverneur van Curaçao. Daarbij beroept het interim-kabinet zich op de motie van de Staten van 3 maart 2017, waarbij de Staten de regering hebben opgeroepen om het Landsbesluit van 12 februari 2017 in te trekken en om alle rechtsgevolgen daarvan ongedaan te maken.
Op grond van artikel 21 van het Reglement voor de Gouverneur van Curaçao stelt de Gouverneur een landsverordening of landsbesluit niet vast, wanneer hij de verordening of het besluit in strijd acht met het Statuut, een internationale regeling, een rijkswet of een algemene maatregel van rijksbestuur, dan wel met belangen, waarvan de verzorging of waarborging aangelegenheid van het Koninkrijk is.
De Gouverneur heeft, in haar hoedanigheid van Koninkrijksorgaan, met toepassing van artikel 21 van het Reglement voor de Gouverneur, de regering van het Koninkrijk ervan in kennis gesteld dat zij het landsbesluit niet zal vaststellen. Daarom heeft zij dat landsbesluit voorgelegd aan de regering van het Koninkrijk. Zij is van oordeel dat het landsbesluit in strijd is met de rechtszekerheid en met de deugdelijkheid van bestuur.
De bevoegdheid van de regering om tot ontbinding van de Staten over te gaan op grond van artikel 53 van de Staatsregeling van Curaçao is ongeclausuleerd. In artikel 53 van de Staatsregeling kan geen rechtsplicht voor de regering worden gelezen om slechts tot ontbinding over te gaan als de Staten daar zelf mee instemmen. Een dergelijke opvatting zou zich slecht verhouden tot de aard van het ontbindingsrecht om conflicten met de Staten -waaronder het verlies van steun in de Staten- te beslechten middels het houden van nieuwe verkiezingen.
Met de uitoefening van het ontbindingsrecht wordt recht gedaan aan het systeem van checks en balances dat geldt tussen de staatsorganen in ons staatsbestel. Het is essentieel voor de werking van onze democratische rechtsstaat dat bij fundamentele kwesties waarbij het vertrouwen in het bestuur en de representativiteit van het parlement aan de orde is, burgers in de gelegenheid worden gesteld om zich daarover uit te spreken door het houden van algemene verkiezingen. Daarbij wijst de Gouverneur op de relevante wijzigingen in de verhoudingen in de Staten sinds de laatste verkiezingen.
Het instrument van ontbinding zou zonder betekenis zijn indien dit door een (interim-) kabinet dat ná het besluit tot ontbinding is aangesteld teniet gedaan zou kunnen worden door het ontbindingsbesluit in te trekken. De aard van een ontbindingsbesluit verzet zich ertegen dat dit wordt ingetrokken. Dit geldt te meer nu het ontbindingsbesluit direct in werking is getreden en tot uitvoering is gebracht, onder meer door het benoemen van leden van het Hoofdstembureau en het verstrekken van machtigingen aan deze functionarissen om de organisatie van de verkiezingen ter hand te nemen. Onder deze omstandigheden zouden door een besluit waarbij het ontbindingsbesluit zou worden ingetrokken ook de democratische rechten van derden ernstig worden aangetast. Niet alleen de rechten van alle stemgerechtigden in Curaçao, maar ook en in het bijzonder de rechten van politieke partijen die zich inmiddels voor de verkiezingen hebben ingeschreven.
Tevens wijst de Gouverneur op het belang dat in staatkundige zaken sprake is van een bestendige praktijk, zodat de gevolgen van politieke keuzes voorspelbaar zijn. Daarmee is de rechtszekerheid en het vertrouwen van de burger in de politiek gediend. Ook in 2012 is er in Curaçao aan vastgehouden dat het besluit tot ontbinding van de Staten en tot het uitschrijven van nieuwe verkiezingen zonder meer moest worden uitgevoerd. Ook toen was het kabinet dat het ontbindingsbesluit had genomen inmiddels vervangen door een interim-kabinet. Dit interim-kabinet heeft toen conform het ontbindingsbesluit van het voorgaande kabinet de voorbereiding van de verkiezingen voortgezet. De verkiezingen hebben vervolgens inderdaad op de daarvoor vastgestelde datum plaatsgevonden.
Daarnaast ziet de Gouverneur geen reden om aan te nemen dat de ontbinding in de onderhavige situatie in strijd is met een internationale regeling, waarin het recht op periodieke verkiezingen is verankerd. Het feit dat uit artikel 25 van het IVBPR en artikel 3 van het Eerste Protocol bij het EVRM volgt dat in het algemeen sprake zou moeten zijn van een redelijke zittingsduur van een parlement, sluit niet uit dat daar in bijzondere omstandigheden van kan worden afgeweken als de politiek-bestuurlijke omstandigheden daar om vragen. Aan de partijen bij het EVRM komt ook in dit opzicht een “wide margin of appreciation” toe, die royaal ruimte laat voor het honoreren van de specifieke nationale politieke ontwikkelingen en tradities. Van belang is bovendien dat de bescherming van het recht op periodieke verkiezingen vooral ook is ingegeven door de noodzaak dat de samenstelling van het parlement de wil van de kiezers reflecteert en dat het niet zo mag zijn dat de samenstelling van het parlement niet meer kan worden gezien als een voldoende actuele weerspiegeling van de kiezersvoorkeuren. In dit licht zijn de voor 28 april 2017 uitgeschreven verkiezingen zonder meer gerechtvaardigd en noodzakelijk.
Het gegeven dat 11 Statenleden (waaronder 2 ministers van het huidige interim-kabinet) een procedure aanhangig hebben gemaakt bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, leidt er op zichzelf niet toe dat de verkiezingen, hangende de beoordeling door het Europese Hof, opgeschort zouden moeten worden. Het Hof heeft de ontvankelijkheid van het verzoek van de Statenleden nog niet beoordeeld en evenmin een voorlopige voorziening van deze strekking gegeven.
Tot slot zijn de gestelde procedurele gebreken in de voorbereidingen van de verkiezingen niet van dien aard dat het niet verantwoord zou zijn om de voor 28 april 2017 uitgeschreven verkiezingen tot uitvoering te brengen. De overgelegde uitspraak van Gerecht in Eerste Aanleg van Curaçao d.d. 10 maart 2017, geeft daarvoor in ieder geval geen enkele aanleiding.
De Gouverneur is van oordeel dat het van groot belang is voor het democratisch bestel van Curaçao en zijn verdere ontwikkeling dat de verkiezingen van 28 april 2017 doorgang vinden. Daarbij dient alles in het werk te worden gesteld dat de verkiezingen ook ordelijk verlopen, zodat geen enkele twijfel kan bestaan over het vrije en eerlijke karakter daarvan en de geldigheid van de uitslag. Vrije en geheime verkiezingen vormen de onontbeerlijke voorwaarde voor de democratische rechtsstaat en tegelijk zijn kern. Elke handeling die dit in gevaar brengt levert een ernstige aantasting op van de democratische rechtsstaat Curaçao.